Vol in de beugels kwam het peloton mij die zaterdagochtend achterop. “Fietser!” hoorde ik de koers-kapitein roepen. Het is immers voorjaar. En dan is de anders zo rustige weg richting Oosterhout en Dongen het domein voor de pseudo Mollema’s, Gesinks en al die andere profs.
Met hoge snelheid zoefden ze mij voorbij: een bontgekeurd gezelschap noeste werkers, die na hun wekelijkse arbeid het stalen ros pakken om hun conditie en hun jongensdromen op te vijzelen. Wie zouden er schuil gaan onder de beletterde shirts, die nat van het zweet, de ware identiteit van de renners verhullen?
Als in een film zie ik ’s morgens één van de coureurs naar zijn werk gaan: broodtrommel mee met bruine boterhammen en oude kaas. Een reep chocola klem tegen de zijkant. Tussen de middag drinkt hij een glas volle melk en een flesje AA voor de nodige extra suikers.
Maar als hij op de zaterdagmorgen door een bleek zonnetje gewekt wordt, verandert onze vriend in een schakel van het wielerpeloton. Hij heeft de knop omgedraaid: geen werkoverleg, geen nota’s, geen bezoeken aan onwillige klanten.
Nee, vanmorgen wordt zijn wielerseizoen geopend. Hij zal als een dieseltrein het tempo hoog houden. Mocht er onverwachts een demarrage geplaatst worden, dan zal hij aansluiten. De ultieme sprint zal hij voor zijn kopman aantrekken want zelf is hij geen afmaker.
Ja; wel tijdens zijn dagelijkse werk, maar niet op de fiets. En als de finishlijn is gepasseerd, zal hij de mannen groeten en met zijn auto terug naar huis rijden. Een warme douche en makkelijke kleding maken zijn zaterdag tot een feestdag. Vanavond wil hij in ieder geval die Engelse detective zien. Nog juist in de verte zag ik het peloton links af zwaaien; richting Oosterhout.
Enes