“Is deze stoel nog vrij meneer?” Ik keek op en naast mij stond een oudere heer. Hij had een loden jas aan. Wij noemden dat vroeger een jagersjas. Een geruite sjaal maakte het plaatje van een keurige heer compleet. Dat de stoel vrij was, had hij al lang gezien. En zo druk was het nou ook weer niet in de bruine kroeg. Het leek mij, dat hij om een praatje verlegen zat. Hij hing het zichtbaar zware kledingstuk zorgvuldig over de veroverde stoel en schoof rustig aan terwijl buiten de markt druk was met klanten en kooplui.
“Het is behoorlijk koud” begon hij, naar buiten kijkend, zijn voorzichtige contact. Per slot kon je nooit precies inschatten hoe de ander zou reageren. “Ja” antwoordde ik “maar daar is het dan ook winter voor.” Toen de ober hem vroeg wat hij wilde drinken, bestelde hij een koffie verkeerd met een saucijzenbroodje. “Iets hartigs gaat er bij deze temperaturen wel in.” sprak hij vrolijk. Hij keek met veel interesse naar de ochtendkrant, die slecht opgevouwen de tafel sierde. “Het wordt er niet beter op als ik dat zo lees.” Zijn blik was op een artikel in het plaatselijke ochtendblad gericht. “Respect is het weeskind in onze woordenlijst, meneer. Iedereen heeft er de mond van vol. Maar dat woord maakt zijn eigen
recessie mee.”
Hij wachtte op mijn reactie. Het onderwerp vulde inmiddels al wekenlang de voorpagina’s. De ober schoof de bestelling achteloos over tafel en beende terug naar de bar waar een hels lawaai voor verse koffie zorgde. “Kijk, dat bedoel ik nou. Hier begint het mee. Je hoort een consumptie rechts naast de klant uit te serveren. Is dit respect tonen voor de klant?” En hij wees op het kopje waarin een kleine tsunami zichtbaar was. “Maar ja, het moet snel gebeuren. De kassa moet blijven draaien, meneer. Van bestek hebben ze hier blijkbaar nog nooit gehoord. En laten ze mij nou niet vertellen, dat de Marokkanen de schuld zijn. Het hele leven is een voetbalwedstrijd geworden. Voetbal is oorlog, zei Michels, meneer. Nou, voor mij is het dagelijks leven oorlog.
Een beetje vriendelijkheid is ver te zoeken. En dan wil ik nog niet eens praten over waarden en normen. Als je achter iemand een deur binnengaat, in welke winkel dan ook, wordt er zelden op een volgende klant gelet, meneer. Als ik maar binnen ben. Je mag tegenwoordig blij zijn als je de deur niet vol in je gezicht krijgt. Ik bof nog, dat ik geen rollator heb. Nee; het wordt er niet beter op. O, ik zou ook zo maar niet een oplossing weten hoor. Maar het is zo makkelijk om één groep mensen als de daders aan te wijzen.” Hij legde de nadruk op één.
“Hoort u wel eens op de televisie, dat die Nederlanders echt niet beter zijn? Wij hebben toch ook geen respect meer voor wat dan ook. Wat denkt u van al die graaiers? Hebben wij daar na de oorlog zo hard voor gewerkt? Dat noem ik ook onzinnig geweld. Maar dan wel geestelijk geweld, meneer. Zij hebben lak aan ons. Als hun eigen bankrekening maar goed gespekt wordt. Ik begrijp heus wel, dat de dood van die grensrechter van een heel andere orde is. Maar wat die ober deed, meneer, is het begin van geweld: geen respect tonen voor je klanten.”
Hij roerde zorgvuldig met zijn lepeltje en nam een slok koffie. In gedachten verzonken nam hij een flinke hap van zijn broodje. Al kauwend probeerde hij zijn volgende grieven ter tafel te brengen. “Nee, het wordt er niet beter op.” Hoopvol keek hij mij aan. Eigenlijk wilde ik hem niet tegenspreken.
Toen hij zijn hap doorgeslikt had, vertrouwde hij mij toe: “Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet. Snapt u? Zo zouden we met elkaar moeten omgaan. Misschien konden we dan de voetbalwedstrijden aflassen, meneer. En dan bedoel ik al die waanzinnige vechtpartijen op straat en al die misstanden. Want wat is nou nog de waarde van een stille tocht? Er worden er zo veel gehouden, dat het je min of meer gaat tegenstaan, meneer.” Ik knikte instemmend. Hij wilde zijn hart luchten. De machteloosheid sprak uit zijn ogen. “De koffie is lekker.” En met een klein handgebaar pakte hij zijn broodje.
Enes